Description
Eén van de meest vruchtbare periodes uit het leven van Justus Lipsius (1547–1606) was ongetwijfeld die aan de Leidse Universiteit. Naast meerdere bestuurlijke functies, moest de befaamde humanist ook lesgeven. Doceren bestond voor de hoogleraar niet alleen uit het lezen van klassieke teksten; deze dienden ook grondig (inhoudelijk) verklaard worden. Enkel het aanreiken van een (gezuiverde) tekstuitgave, bijvoorbeeld van Livius of Tacitus, volstond dus niet. Om aan zijn eigen noden en die van zijn doelpubliek tegemoet te komen, gaf hij meerdere historische en antiquarische traktaten in het licht. Daarnaast zijn er ook nog (onuitgegeven of buiten de wil van Lipsius om gepubliceerde) collegedictaten zoals De magistratibus veteris populi Romani tractatus (‘Traktaat over de magistraten van het oude Romeinse volk’), die evenzeer in een dergelijk historisch-antiquarisch perspectief beschouwd moeten worden.
In 1584 startte Lipsius met zijn colleges over het Romeinse staatswezen. De inhoud van deze lessenreeks is ons bekend via Lipsius’ autograaf, een net afschrift van het collegedictaat door oud-student Persinius uit 1586, alsook via (haast uitsluitend postume) drukken van het traktaat.
In deze bijdrage wordt aan de hand van Lipsius’ correspondentie in de eerste plaats een ontstaansgeschiedenis geschetst van het werkje en trachten we zijn De magistratibus te plaatsen binnen het geheel van zijn geschiedkundige en antiquarische publicaties. Daarop volgt een structuur- en bronnenanalyse. De structuuranalyse poogt de opbouw van het traktaat bloot te leggen door dieper in te gaan op de ordeningsprincipes die Lipsius heeft aangebracht in het werk. Aan de hand van de bronnenanalyse proberen we te achterhalen hoeveel en welke bronnen Lipsius heeft gebruikt. Ook hoe deze bronnen – Latijnse, Griekse en ‘contemporaine’ – zich tot elkaar verhouden, wordt in dit laatste onderdeel behandeld.